U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schudden"
Resultaten 1 - 20 van 26
- aap: Dat zol je dei aobe ook nait uut de mauwe schudden
- cent: schudden en de centen op de grond laoten vallen. Dan kieken: let of leeuw. Leeuw mug ie holden. Dit (Roderwolde)
- dak: As de dekker kwam, dan mus ie dak schudden, want het stro kun er zo niet op, al het korte spul mus e (Hollandscheveld)
- dropwater: Vrogger mugden wij dropwater schudden (Beilen)
- gebroek: Veur het gebruuk schudden (Roderwolde)
- goddern: Hie was an het proemen schudden, zie godderden der of (Oosterhesselen)
- haand: Ik zal hum even goed de haand schudden
- jutpeer: Halleluja, jutteparen/Ieje schudden, ikke garen (Hoogeveen)
- klemmen I: Wil ie èven op de ledder klimmen en wat paren schudden? (Ruinerwold)
- kraanzeln: Erpel schudden ze in de körf, dat was ok kraanzeln (Emmen)
- rechttaand: De rechttaand eeg bruuk wij um de kweken te schudden op het laand (Eext)
- roeschern: IJ schudden der an en de proemen roeschert er of (Sleen)
- schoemlaoge: Schudden tot het water broen was en der een dikke schoemlaoge op stun
- schudden: Ik zal hum is flink deur mekaar schudden (Een)
- schudden: Wij zult de kaorten ies even goed schudden (Ekehaar)
- schudden: Wie motten het heui nog schudden
- schudden: Ze zaten te schudden van het lachen (Hijken)
- schudden: Ik kan mie veur dat dikke stuk gekookte spek wal schudden (Barger Compascuum)
- schudden: Riezebrij? Ik kan mij der wal veur schudden! (Beilen)
- schudden: Vlidden jaor schudden de erpel goed en dit jaor hef de rogge best schud (Sleen)