U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schuur"
Resultaten 1 - 20 van 91
- achterrad II: De waogen mout achterrads oet de schuur
- anbinden: De aole schuur mus neudig anbunden worden (Borger)
- anbouw: Bij ons mos de schuur een anbouw hebben veur de sik
- anklien: Wij moet de schuur van 't nei anklien (Oosterhesselen)
- anplanken: Wij hebt de schuur opnei anplaankt
- anslag: Die plaanken bint wel geschikt veur anslag an een schuur (Anderen)
- april: April zoel en nat vult schuur en vat (Vries)
- as II: Ik weet niet, waor as hij is; ik leuf in de schuur (Eext)
- behusseln: Wat behussel ij toch aal in de schuur
- bijschuur: Een bijschuur is een stuk bij een schuur an veur het opbargen van törf, wagens, boerengerak etc. (Oosterhesselen)
- bijschuur: De bijschure was een kleine schuur veur zödden, törf en rommel (Hijken)
- boeken: Het heui zit zo stief tegen de planken dat de schuur der van boekt (Padhuis)
- boetenwarks: Boetenwaarks is die schuur niet zo groot (Mantinge)
- bouwvallig: Die schuur is slim bouwvallig (Eext)
- carboleumen: Die schuur moet neudig carboleumd worden (Norg)
- dam: Hij hef een dikke dam heui in de schuur (Westerbork)
- deel I: Wij hebt in de schuur een liemen deel (Borger)
- dunderbiesties: De ramen in de schuur zit under de dunderbiesties (Sleen)
- duul: IJ kunt de schuur goedkoper met duul dekken as met reit (Sleen)
- gaonde: De gaonde wagen is op het land of onderweg, de staonde is in de schuur (Sleen)