U zocht voorbeeldzinnen met daarin "seupel"
Resultaten 1 - 9 van 9
- beinzerig II: De beinen binnen mai seupel. Het is ok zuk beinzerig weer (Roderwolde)
- gefriemel: aal dat gefriemel met zo'n grasspier in nak, woj ja seupel van (Vries)
- seupel: Ik was glad seupel in de beeinen van dat heeile èend lopen (Eext)
- seupel: Seupel is net gien kramp (Norg)
- seupel: Seupel is neit veul macht in het bein, wat dovig gevuil, neit slim pienlijk (Vries)
- seupel: Een seupel kind
- seupel: Ik haar de heile dag haard an het wark west, de heile pokkel is mai zo seupel as wat (Roderwolde)
- seupel: Seupel is stief en ongemakkelijk (Anderen)
- seupel: (...) hoe gammel en seupel, dat ik en ij wassen, doe we daor bij naacht over dat veld kwammen