U zocht voorbeeldzinnen met daarin "siep"
Resultaten 1 - 9 van 9
- hond: Der bint mèer hondties die Siep hiet (Sleen)
- höppien: Een huppe make wij van sap siep (Ruinerwold)
- reerdompe: Hij hef uut de baste van een ap sap siep een rèerdompe emaakt (Hoogeveen)
- sapsiep: ap(siep)-, siepsap-
- siep I: Een siep is hier de hond van de scheuper of een kleine straothond (Hoogeveen)
- siep I: Siep, gao vort, aans kriej een schup! (Eext)
- siep I: *Siep, under de waogen, mörgen gaow hen Emmen
- siep I: Der bint mèer hondties, die as siep hiet
- vinnig: Het is mar een siep, mar vinnig op mollen (Elim)