U zocht voorbeeldzinnen met daarin "siepen"
Resultaten 1 - 3 van 3
- mieren: Mierken of zachies siepen (Havelte)
- siepen: Det jonggie hef wat siepen daon, doe zien knienegien dood was (Broekhuizen)
- siepen: Ie kunt nog niet naor hum wiezen of hij stiet al te siepen (Fluitenberg)