U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slachter"
Resultaten 1 - 16 van 16
- angriepen: Ik heb zo de fiets angrepen en doe bin ik hen de slachter jaagd
- bestel: De slachter het bestel ophaold (Roderwolde)
- geleuf: Biej eigenlijk niet slachter van oen gelove?
- goezen: Toe as de slachter het varken stak, goesde het bloed der uut (Ruinerwold)
- huls I: Een slachter har een huls veur de messen
- neusdrup: Wai hadden vrouger een slachter, dei haar nog wel ies neusdrup (Peize)
- oetbotten: De slachter was mit het vleis an het oetbotten (Oosterhesselen)
- ofslaon: De slachter kwam om het zwien of te slaon (Emmer Erfscheidenveen)
- ofsnien: De slachter komp eran, die wil het varken ofsnien (Ruinerwold)
- remmen II: Die slachter wil die koe remmen; hie möt het remtouw hebben (Sleen)
- slachter: Het was altied een hele drokte as de slachter kwam en mus amit het water al vro an de kook (Ruinen)
- slager I: slachter
- streupen: De slachter streupte het vel der of (Oosterhesselen)
- veurbien: De slachter zee tegen mij: Griep ij even dat veurbien (Sleen)
- wegen I: Die slachter weegt je het vleis (Odoorn)
- zwienenpeze: De zwienepieze wordt er mit een streepie vel deur de slachter ofsneden (Barger Compascuum)