U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slager"
Resultaten 1 - 16 van 16
- anhèuren: Vrogger kwamen de bakker de slager en de krudenier iedere dag anheuren oj wat te bestellen hadden (Hoogeveen)
- flapper(d): Vrogger kwaamp de slager met flappers en stappers in de benne bij de meinsen langes
- gevalligheid: Aj mij een gevalligheid wilt doen, neemt dan een pond vleis van de slager mit (Ruinerwold)
- hakmes: De slager hef een hakmes, mor ij gebruukten ok een hakmes veur het stienen bikken (Sleen)
- Hamburger: Bij de slager kuj een hamburger bestellen (Buinen)
- messchie: De slager hef de messen ien de messchie (Uffelte)
- nakstuk: De slager hef mij een nekstokkie mit edaone (Hoogeveen)
- schrapmes: De slager schraapt mit het schrapmes het hakblok schone (Noordscheschut)
- slachter: slager
- slager I: As ie een slager an zien messen komt, kom ie an zien gevuul (Nieuw Amsterdam)
- slager II: Der mekeert wat an de (pomp)slager (Hoogeveen)
- slegel: slager II
- stienderbil: Die stienderbil voer wij an, dan kan hie hen de slager (Zwinderen)
- stried: Het was nog een hiele stried um de bol hen de slager te brengen (Beilen)
- verlopen I: Dat is een verlopen slager
- vliemscharp: Met zien vliemscharp oetbeenmes sneed de slager het vleis van de botten (Hijken)