U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slakken"
Resultaten 1 - 19 van 19
- achteran: Hie geeit overal aachteran d.i. hie leg op alle slakken zolt (Eext)
- besliemen: Dei slaot gooi maor weg, dei is besliemd deur de slakken (Barger Compascuum)
- griezeln: Der zaten slakken in het èten, wij mussen der allemaole van griezeln (Meppel)
- muggenzifter: Een muggenzifter is ien, die op aal slakken zolt leg (Weerdinge)
- slak: Met dit natte wèer zit er een bult slakken in de tune (Hijken)
- slak: Met slakken wör de waogenas smeerd as ze in het laand wazzen (Roderwolde)
- slak: Wij kriegt slecht weer, want de slakken bint zo in de wèer (Pesse)
- slak: Bai het lassen broekt ze een pikhaomer om de slakken weg te houwen (Eexterveen)
- slak: Sintels neumt ze ok slakken (Elim)
- slak: Der zit aordig slakken in de kachel (Sleen)
- slak: *De slakken kroept op pad; het giet op règen an (Hoogeveen)
- slak: Slakken begunt ok weer te krupen
- slakken: De hond is an het slakken (Roderwolde)
- slakken: Loop niet zo te slakken (Barger Oosterveld)
- slaot: De slakken vreet oens alle slaot op (Havelte)
- sliemerig: De erebezen magt ze wel goed ofwassen. Ze bint sliemerig van de slakken (Elim)
- sliemerij: As de slakken je op de ramen kruupt, kuj die sliemerij er haost niet weer ofkriegen (Buinen)
- veuroordiel: Zij hebt een veuroordiel tegen het eten van slakken (Borger)
- zolt I: Ie keunt nich op alle slakken zolt leggen