U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slegel"
Resultaten 1 - 17 van 17
- ophaal: De ophaol is de slegel van de deurklinke (Roswinkel)
- pomp I: An een pomp zit boven de terugslagklep een slegel, een zoegerstang, een zoeger of emmer, de mond en (Sleen)
- slager II: slegel
- slagwark: Het slagwark van de pomp is de slegel plus het drèeiend bovenstuk en de bevestiging (Sleen)
- slegel: Pas op dat die de slegel van de hakselmesiene nich oet de hand schut (Barger Compascuum)
- slegel: Wie hebben een neie slegel an de pompe kregen (Emmer Erfscheidenveen)
- slegel: An de heuiben zat mangs een slegel, waormet ij de ben zo op de nak slaon kunden (Padhuis)
- slegel: Boven an de banderdeuren zat altied een slegel (Barger Oosterveld)
- slegel: Hie döt de slegel veur de blinden; noou kunt ze niet lösweien deur de wind (Eext)
- slegel: Een slegel was een platte iezern staaf veur de blienden langs en die weur van binnen met een splitpe (Geesbrug)
- slegel: Het körte stuk van de vlegel is de slegel (Emmen)
- slegel: De dekker hef de slegel op daok liggen laoten (Sleen)
- slegel: Een slegel mout de raitdekker het rait met anslaon (Peize)
- slegel: De slegel van de klok lop an (Sleen)
- slegel: Geef de slegel van de klok is een klap, dan lop e weer (Nieuw Schoonebeek)
- verstellen: De slegel van de klok moet versteld worden (Norg)
- zoegerstang: De zoegerstang is het diel van de pomp van de slegel naor de zoeger, ...emmer (Sleen)