U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slicht"
Resultaten 1 - 20 van 20
- boerschup: De boerschup hef de wegen slicht (Grolloo)
- bonksel: Bonksel is, wat in de lösse putte komp. Dat mus weer slicht worden en dat weur weer zetveld (Klazienaveen)
- heuvel I: Die heuvelties möt slicht worden (Padhuis)
- oftieken I: IJ hebt ok niet veul oftiekens an dat vul; het is gewoon een slicht broene (Sleen)
- slicht: Hij hef de tune mooi slicht maakt (Hijken)
- slicht: Dat was een mooi slicht stukkie holt (Klazienaveen)
- slicht: een mooi blok om de laimen dele slicht te steuten (Valthermond)
- slicht: Sommige vrouwlu bint van veuren zo slicht
- slicht: Dou de lepel man slicht vol (Barger Oosterveld)
- slicht: Dat is mooi slicht draod
- slicht: Een slicht soldaot, die hef niks op de kraege (Dwingelo)
- slicht: Hou braaist dat, slicht of met ribbels? (Emmer Erfscheidenveen)
- slicht: Die hef niet veul under de pet, die is wat slicht (Anloo)
- slichten: De kop mut nog een keer uut het laand slicht worden (Geesbrug)
- sliddeklomp: slicht
- slofklomp: tripklomp, sliddeklomp, slicht
- soldaot: Ie kunt beter slicht soldaot wezen
- stört I: Een stört is een plek, waor wat nèer egooid wordt en dan slicht möt worden (Dwingelo)
- tripklomp: slicht
- warkien: Gien warkie der in, gewoon slicht breien (Anloo)