U zocht voorbeeldzinnen met daarin "sloef"
Resultaten 1 - 4 van 4
- sleup: erpeldoppien, sloef, slurpien
- sloef I: Het omhulsel van een koeiehoorn is een sloef (Roderwolde)
- sloef I: As wai ons in de vingers sneden haren, kregen wai er een lap om met een sloef erom tou
- sloeg I: Ik geleuve det ie gisteraovend aordig an de pumpel ewest hebt, ie bint zo sloef vandage (Ruinerwold)