U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slok"
Resultaten 1 - 10 van 10
- borrel: Dat scheelt een slok op een borrel (Emmer Erfscheidenveen)
- gorreldrank: Job kan niet gorreln met zolt waoter, want hie slok het deur. Daorom het e koejak as gorreldraankie (Eexterveen)
- klok II: De neuze jokt mij: det betiekent een klok of een slok of een minnebrief (Ruinerwold)
- slof II: slok(s), sloerig, slofferig
- slok I: Aj wat preuven wilt, dan moej een flinke slok nemen (Hijken)
- slok I: Zal ik thee inschenken? Der zit nog een slok in (Emmer Erfscheidenveen)
- slok I: Dat scheelt een slok op een borrel
- slok I: Hij het een beste slok op
- slok I: Die koe hef altied al een beste slok melk geven (Coevorden)
- slomp: slok I