U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slop"
Resultaten 1 - 20 van 27
- anslepen: De ketting sleept an, hij is te slop (Dwingelo)
- balkenledder: ...op de deel in de slop (Grolloo)
- bijslop: slop
- dellig: De baanden bint slop en wordt al dellig, het kalven kan zo begunnen (Smilde)
- drieteldoek: Hij is nog zo slop as een drieteldoek
- flabberachtig: Der muut neie bloemen op het vaasien, zij wordt zo flabberachtig, zo slop (De Wijk)
- handel: De haandel is slop (Dwingelo)
- kin II: slop
- klets I: Flik, flak flaander/Van de iene bille op de aander/Hij hef hum slop en dan stief/Laeter slop in het
- lachen: We waren slop van het lachen (Wapse)
- luuns I: Mit luuns kuj het rieten dak wel wat bijdekken, maor het is te slop um der een dak hielemaole mit of (Zuidwolde)
- mouwschoet: Aleer dreugen wij een mouwschoet in het heuien en met het garvensmieten in het slop (Exlo)
- schal I: De knevel is te slop, ie mut hum een schalstertien körter maken (Ruinerwold)
- schotgat: slop
- singel: Die boord van de rok is te slop worden, der mut een neie singel um de rok toe (Fluitenberg)
- slap: Het iene bien hönk er helemaole slop bij (Ruinerwold)
- slap: Dat is vake bij meinsen die een slop harte hebt
- slietengat: Slietengat of slop
- slop I: Het heui veur de koenen valt deur het slop op de del (Padhuis)
- slop I: Het slop was er um de garven deur te stikken naor de garvensmieter (Ruinerwold)