U zocht voorbeeldzinnen met daarin "smoren"
Resultaten 1 - 8 van 8
- gaar I: ...laoten smoren
- geboorte: Ze hadden hom vort bai de geboorte smoren moeten!
- gört I: Görte mut gaar smoren in bedde (Zuidwolde)
- kiem: Zuks muj drekt in de kiem smoren (Nieuw Amsterdam)
- smoren: Pas op, zo kans die wel smoren (Eelde)
- smoren: Vlaais moet laank smoren. Daor wordt het lekker van (Roderwolde)
- smoren: Ach, laot hum toch (in zien iegen vet) smoren
- versmoren: Ik zal dij smoren, ...versmoren