U zocht voorbeeldzinnen met daarin "snörken"
Resultaten 1 - 4 van 4
- snörken: As ik op de rug lig te slaopen, dan kan ik zo lekker snörken, zeg mien vrouw. Dan gef ze mai een dr (Peize)
- snörken: Hie lig aaid te snoeven en te snörken (Sleen)
- snörken: Mien piep is voel, hie begunt te snörken (Eexterveen)
- snörken: Het geluud van keunen bij het zoegen nume wij snörken (Koekange)