U zocht voorbeeldzinnen met daarin "snieder"
Resultaten 1 - 18 van 18
- achterpand: De snieder was net mit het achterpand an het wark (Barger Oosterveld)
- broek: *Snieder, maak mij de brook wat wieder/ Mor niet zo wied/Dat e mij van het gat ofgliedt (Hijken)
- dròk: een snieder um palmpaosen
- elstok: *Alles met maot, zee de snieder en gaf 't wief wat met de elstok (Norg)
- glunig: De snieder zat der met de glunige nale achter hèer
- kleermaker: snieder
- meug: de snieder (Zuidlaren)
- opbulen: Die jasse is niet van een goeie snieder, die buult op (Hoogeveen)
- Palmpaoschen: Hij hef het zo drok as een snieder um Palmpaoschen (Sleen)
- snieder: Hij kan lopen as een snieder (Gasselte)
- snieder: Hij hef het zo drok as een snieder met één klant (Hijken)
- snieder: snieder um palmpaosen (Sleen)
- snieder: Hij is zo dapper as een snieder (Zuidlaren)
- snieder: Lopen as een snieder
- snieder: Snieder, maak mij de boks wat wieder/ Mar niet zo wied/Dat e mij van het gat ofgiet (Padhuis)
- snieder: Aal dingen met maot, zee de snieder en gaf het wief klappen met de elstok (Anderen)
- tolt: Nou mokt die male snieder (...) daor zo'n raore tolt van, daj er met goud fesoun niet met over de we
- veurpand: De snieder hef het veurpand verknipt (Dalen)