U zocht voorbeeldzinnen met daarin "sok"
Resultaten 1 - 8 van 8
- beulmes: sok
- mas: Zet mar 60 mas op veur die sok (Zweelo)
- onjegender: Die sok heurt daor niet bij, dat is een onjegender (Borger)
- sok I: As het laand aordig nat was, trukken wij de peerde een sok met stro an (Hijken)
- sok I: Hij hef de sok op de kop kregen
- sok I: Wat een sok van een kerel. Het wief is baos (Roderwolde)
- strotrip: mus I, sok
- tie I: Hij har de toon deur de sok (Roderwolde)