U zocht voorbeeldzinnen met daarin "speulgoed"
Resultaten 1 - 4 van 4
- ofnimmen: De kinder hebt dat kleintien al het speulgoed ofnummen (Zwinderen)
- slingern: Niet al dat speulgoed laoten slingern; eerst het ene opbargen, veur aj het aandere ophaalt (Hollandscheveld)
- toespiegeln: Het mooie speulgoed spiegelde de kiender toe (Dwingelo)
- zwienenblaos: Een zwienblaos was eerder mooi speulgoed veur de kinder (Oosterhesselen)