U zocht voorbeeldzinnen met daarin "spier"
Resultaten 1 - 11 van 11
- gladdekker: Haarm is een gladdekker, die hef gien spier haor meer op de kop (Gasselte)
- haak: Tikke, takke togen/Hans spant spier/Tierelierelier/De boom waait om/ Alle mooie meisjes keren zich o (Eext)
- spier: Ik heb een spier verrekt en dat döt mij wal zèer (Sleen)
- spier: Hij zet aaid zo'n gezicht, hij vertrekt nooit een spier (Beilen)
- spier: Door stait gien spier gres meer in dat land (Barger Oosterveld)
- spier: Daor trek ik mij gien spier van an (Geesbrug)
- spier: Het helpt gien spier (Grolloo)
- spier: Der zit gien spier vrouwluvleis an (Nieuw Dordrecht)
- spierwit: Het bruidje was spier in het wit (Eexterveen)
- spriet: spier
- vertrekken: Hij vertrök gien spier (Wapserveen)