U zocht voorbeeldzinnen met daarin "spit"
Resultaten 1 - 19 van 19
- braospit: brao(d)spit
- eerde: Daor maj nog een spit eerde ofhalen, maar niet meer (Broekhuizen)
- hietgebakerd: Die is te heetgebaekerd, die nemp wel ies te gauw een besluut, wat hum laeter spit (Wapse)
- oetbaoken: As eerder een stuk heideveld spit weur en der zaten dellen in, dan was het niet good oetbaokend (Hijken)
- schaopliggen: spit
- speet: Tusken de zolderbaalken laag de spit (Roderwolde)
- spit I: 46 Spit mes, dat was vroeger een twiepèerds vracht, 2 x 14, 1 x 12 en 1 x 6 (Emmen)
- spit I: Bij elke darde garve werd dan een spit grond uut egraven
- spit I: Der zit een spit mest in de stal (Norg)
- spit I: Ik heb de tuun een spit diep umgraven (Borger)
- spit II: Op het volksfeest braodt ze wel ies een varkentien an het spit (Hoogeveen)
- spit II: Op het (haar)spit weur de zeine scharp maakt (Hooghalen)
- spit II: De worsten hangt an het spit tussen de balken (Balloo)
- spit III: Hie had zo'n spit in de rugge, dat, hij kun niet op of deel (Sleen)
- spitbonk: spit I
- spitstok: spit II
- spitten: Spit mij daor even een gat in (Klazienaveen)
- steek: Een steek is de diepte die een spitter mit iene spit mit het blad van de schuppe berekken kan (Wapserveen)
- underhen: Ie kunt er wel een spit zwarte grond onderhen graven