U zocht voorbeeldzinnen met daarin "spoor"
Resultaten 1 - 19 van 19
- barmsloot: Tussen de middag slinterden wij een keer aover de schaolen van de briede barmslot bij 't spoor
- boom I: De bomen bij het spoor zaten dicht (Nieuw Amsterdam)
- geleis: De geleis van het spoor
- sein: Het sein van het spoor steeit op greuin (Eext)
- speur: In de snaai keuj het spoor goud zein (Een)
- speur: Wij bint het spoor kwiet worden (Rolde)
- speur: spoor
- spoor I: Zie hebt hum nog niet te pakken, mor zie bint hum wel al op het spoor (Eext)
- spoor I: De inbrekers hebt een spoor achterlaoten (Emmen)
- spoor I: Ze gungen met lorries over het spoor (Hooghalen)
- spoor I: Zij woont in Emmen an het spoor (Sleen)
- spoor I: Ik mus veur het spoor wachten
- spoor I: Ik kome mit het spoor (Ruinerwold)
- spoor I: Vrögger reisde ik mit het spoor altied darde klasse, dat gung harder
- spoor I: Hij warkt bij het spoor (Hijken)
- spoor II: Hoe older de haone, hoe langer de spoor (Roswinkel)
- störm II: Een störm dernao hef de vrouw van Kloeten Harm zuk veur het spoor gooid
- underwies: De man warkt bij het spoor en zij bij het underwies (Oosterhesselen)
- veurwarker: Hie is veurwarker, hie brengt veur oes de biggen hen 't mark, ...de erpel hen 't spoor (Sleen)