U zocht voorbeeldzinnen met daarin "spranen"
Resultaten 1 - 3 van 3
- spraankeln: spranen
- spranen: Hie kun nog niet goed zwemmen, hie mus der nogal tegen spranen um an de aandere kaant te kommen (Sleen)
- spranen: Hie mus er tegen spranen um oet het water te kommen; hie was zowat verdrunken (Weerdinge)