U zocht voorbeeldzinnen met daarin "spreken"
Resultaten 1 - 20 van 22
- beschouwen: Gooud beschouwd hef e gien recht van spreken (Eext)
- dierenbeul: Aj zeet, hoe die man dat peerd mishandelt, dan kuj gerust spreken van een dierenbeul (Anderen)
- Frans I: Hij redt zich al goed met Frans spreken (Drouwen)
- geluk: Zie meugt van geluk spreken, dat ze der zo ofkommen bint (Gieten)
- geweten: Zien geweten zal wel gaon spreken (Meppel)
- gold: Spreken is zulver, zwiegen is gold (Emmer Compascuum)
- miesderd: Zij is niet te spreken as ze gien man in de buurte hef, al is het nog zo'n miezertien (Meppel)
- netelig: Hij was niet arg te spreken, hij was wat netelig (Pesse)
- pet I: Bi'j niet te spreken? Wat hej de pette ja onverschillig op (Ruinerwold)
- proelerig: Bi'j niet te spreken? Ie kiekt zo proelerig toe (De Wijk)
- smiezum II: Hij was niet goed te spreken, hij keek zo smiezum toe (Pesse)
- spreken: Ik bin slecht op hum te spreken (De Wijk)
- spreken: Iederiene is slecht te spreken vanmorgen (Elim)
- spreken: Op iem. iets te spreken hebben
- spreken: *Spreken is zulver, zwiegen is gold (Buinen)
- strien: *Groot spreken en wied strieden is gien kunst veur eine, dei het kent (Barger Oosterveld)
- tontern: As mien moe niet te spreken was, leup e aal mor te tontern en te foetern (Odoorn)
- vergeterd: Daor is niks met of te spreken, dat is wal zo'n vergeterd (Weerdinge)
- week I: Ik heb de week weer, en dan zin ik slecht te spreken (Emmen)
- wieze: Bie wieze van spreken (Valthermond)