U zocht voorbeeldzinnen met daarin "sprik"
Resultaten 1 - 3 van 3
- sprik: Ik heb hem geen sprik in de weg gelegd
- sprik: Wat een sprik. Ie mut er een bordtie ophangen, wat de veur- of achterkaante is (Nieuw Amsterdam)
- sprik: Een maoger dun kind is een sprik (Norg)