U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stoel"
Resultaten 1 - 20 van 75
- achterhandse: Hij kreeg een achterhaandse, dat hij tutelde van de stoel (Pesse)
- achterneers: Hie zit achterneers op de stoel (Sleen)
- achterpoot: Een stoel hef vèer poten, zit toch niet zo te wuppen op de achterpoten (Broekhuizen)
- achterstel: Heur achterstel vrag een briede stoel
- an II: Hij gönk bij de stoel an zitten
- anpakken: Pak mor een stoel an
- anrekken: Kuj mij die stoel wel anrekken? (Hoogeveen)
- anschoeven: Schoef een stoel an en drink een koppie mit (Nieuw Amsterdam)
- batterij: Hij had de grootste stoel wel neudig veur zien dikke batterije (Meppel)
- bijschoeven: Krieg mor een stoel an en schoef mor bij (Hoogeveen)
- bijtrekken: Trek maor een stoel bij (Hoogeveen)
- bolpoot: Een stoel mit bolpoten (Dwingelo)
- briek: Wat zit ij briek in de stoel (Sleen)
- buus II: Hie hef mij met de vörk in de stoel zeten; non zint er veer buzen lös (Sleen)
- deel II: Neem een stoel en val dale
- Deventer: Een Deventer stoel
- diedelkonte: Dat jonk is zo'n diedelkonte, dat kuj niet op de stoel holden (Hoogeveen)
- dodden: Hie lig in de stoel te dodden (Sleen)
- doezeln: Hij lig de hiele aovend te doezeln in de stoel (Klazienaveen)
- dóf II: Die stoel