U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stoelen"
Resultaten 1 - 20 van 20
- drachtig: Alle stoelen waren drachtig
- egge I: Ie moet de stoelen an de egge zetten (Beilen)
- gangpad: Ze hadden de stoelen midden in het gangpad zet, ie kunden der haost nich deur (Barger Oosterveld)
- gerak: As der een brulfte was, mussen de naoste buren zörgen veur al het gerak: taofels, stoelen, leppels, (Padhuis)
- kamerstoel: Wij hebt gien stoelen genoeg, ij moet er een paar kamerstoelen bijzetten (Sleen)
- leerdoek: Leerdoek op stoelen
- mat I: Op het woonwagenkaamp kuj nog wel een neie matte op de stoelen laoten maken (Noordscheschut)
- matten I: Wij hebt nog stoelen met matten zittings (Sleen)
- matten I: Die olderwetse matten stoelen bint weer in de moede (Hoogeveen)
- matten II: Hij wol die aolde stoelen weer opnei laoten matten
- miening II: Hij stikt zien miening niet onder stoelen of baanken (Wapserveen)
- muur I: Vroger zetten ze de stoelen altied an de mure langs (Hoogeveen)
- pluus II: As kiend vun ik stoelen mit pluus het toppunt van deftigheid (Noordscheschut)
- pluzen I: Hij hef pluzen stoelen in hoes (Westerbork)
- ringeln: Zie zit aaid op de stoelen te ringeln en te dreien
- stoeien: Die kinder zit altied te stoeien; alle stoelen zint al kepot (Sleen)
- stromat: Dan waren er ook nog stoelen mit stromatten; die waren wit mit zwart (Hollandscheveld)
- triep: Wij hebt triep op de stoelen kregen (Borger)
- verwörmd: De stoelen waren hielmaol verwörmd (Borger)
- zitting: Wij hebt nog stoelen met buzen zittings (Zweelo)