U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stoten"
Resultaten 1 - 15 van 15
- bot I: Iem. op de botten stoten
- hoeftang: Veurjaors sleten de proppen of stoten miestal vanzulf of, maor aanders truk men ze der met de hoefta (Odoorn)
- hort I: Aj vrogger mit een stelwagen aover de keistienen reden, gung het mit horten en stoten (De Wijk)
- hort I: Dat löp niet mooi, 't giet allemaol bij horten en stoten (Nieuw Amsterdam)
- hort I: Mit horten en stoten gung het wieder (Pesse)
- liekop: Liekop trekken, niet met horten en stoten
- neppen I: rens stoten (Anloo)
- stoot II: kreeg stoten under (Gieten)
- stoot II: Zie hebt het peerd op stoten zet (Anloo)
- stoot II: Hie hef gien stoten an het ienspan, dat is levensgevaorlijk (Zuidwolde)
- stoten: De reitdekker is het stro an het stoten
- stoten: Der is gieneein, die zuk der an stoten kan
- stoten: Hij moet wel een keer de neuze stoten
- stottern: stoten
- vlagen: Vlaegen giet bij horten en stoten (Smilde)