U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stottern"
Resultaten 1 - 4 van 4
- anworden II: Dat stottern hef e zuk anword (Sleen)
- kieteln: Ie mut een klein kiend niet onder de vooties kielen, want dan geet het stottern (Hoogeveen)
- stottern: Aj hum ankiekt, begunt e te stottern (Zwiggelte)
- stottern: Koomt er mar mit veur de dag en staot daor niet zo te stottern (Koekange)