U zocht voorbeeldzinnen met daarin "streek"
Resultaten 1 - 20 van 46
- achter I: Hij komp aachter van de streek
- allermisselijkst: Dat is de allermisselijkste streek, dei ze oethaald hebt (Barger Oosterveld)
- bossig: In die streek is het bar bossig (Oosterhesselen)
- darp: Zij woont niet op de streek, zij woont in het dörp (Zuidwolde)
- galmen: Hij zingt hard, het galmt over de streek (Barger Compascuum)
- gemien: Wat een gemiene streek, ... gemiene vent (Sleen)
- gewoonte: Ie mut oe anpassen an de gewoonten van de streek (Hollandscheveld)
- gniffeln: G. zat mor wat te gniffeln en streek de centen gauw in de buul (Eexterveen)
- haand: Hie streek met de hand over het hart (Padhuis)
- heileuver: Veur 1930 waren hier drei heileuvernusten op de streek; as de heileuver smèrig was, was dat een tie (Wapserveen)
- ientonig: (...) dat de Smilde ien ientonige streek is
- jakkepoes: Die streek hej net van zo'n jakkepoes te wachten (Uffelte)
- kammen: As een mesiene niet goed meit en een streek veur een diel lat staon, dan zeg de boer: Het kaomt wat, (Wapserveen)
- kliems: Een kliemse streek deur het brood kwam, umdat de ovend niet waarm genog was
- koks: Een kokse streek
- laf: Wat een laffe streek (Dwingelo)
- liederlijk I: Een liederlijke streek, liederlijke praot (Hollandscheveld)
- loeterig: Die streek diej oethaald hebt, is aordig loeterig (Zweelo)
- löshoedig: Een kou, die goud op streek is, is löshoedig
- modder: De modder gung deur een geut in een grote bak. Daor stund iene mit een grote schuppe en die streek d (Geesbrug)