U zocht voorbeeldzinnen met daarin "streng"
Resultaten 1 - 20 van 20
- git I: Vrogger hadden de maagies een streng gitten um de hals (Hoogeveen)
- harfst: As der 's haarfst veul ekkels bint, kreej een streng winter (Hijken)
- heufdmister: Mister Knol was hier eerder heufdmister; hie was wal streng (Sleen)
- horten: Hort toch niet zo, dommiet hej de streng stukkend (Eexterveen)
- inriegen: Mien streng krallen is knapt, die moet ik weer opnei inriegen (Borger)
- knip I: Een streng was 2½ knip (Roderwolde)
- oordvang: De knup van de streng schoot tou de oordvang oet (Roderwolde)
- opschot: Wij hebt gien streng winter had en noou is der een koppel opschot op het laand (Eext)
- riepschie: Een riepschie was van leer en kwam over de streng van het tuug (Schoonebeek)
- sluting: Het is een mooie streng krallen, mar der zit gien sluting meer an (Hoogeveen)
- splitziede: Splitziede bestiet uut een streng van draodties, die aj van mekaar kunt doen (Hoogeveen)
- streng I: daor kuj gien streng mit rechttrekken
- streng I: Vief knip is ein streng en een knip is zestig omslaogen bai het spinnen (Roderwolde)
- streng I: Ik heb hier nog een kral vunden van je streng, die gister breuken is (Gasselte)
- streng I: De koe möt kalven, der hank al een hiel streng achter (Sleen)
- streng I: Der zit gien streng in dat ei, het is niet bevrucht (Sleen)
- streng II: Wat kan ze geweldig streng kieken (Uffelte)
- streng II: Waj daor doet, is streng verboden (Sleen)
- verweerd: Hie hef een streng, verweerd gezicht (Dalen)
- vliegendek: Het vliegendek was van jute. Het zat under de zeel en was vastbunden an de streng (Sleen)