U zocht voorbeeldzinnen met daarin "strikken"
Resultaten 1 - 16 van 16
- bestrikken: strikken
- eilander: Streepte broeken, dat was veural in de bouw makkelijk. Mooie strikken van eilander lint um de kuten (Hooghalen)
- gatbaand: Ik heb de narms wat stief, wil ie de gatbaand even dichte strikken? (Ruinerwold)
- haze: Een slomp kan een haos vangen, ... strikken
- kwikkien: Ze holdt een boel van kwikken en strikken (Hoogeveen)
- optrekken: De veldwachter trok de strikken op (Emmer Erfscheidenveen)
- pèerdehaoren: Peerdehaoren strikken wuurden gebruukt um strikken veur petriezen te maken (Padhuis)
- penloeksie: ...jaorig; dat za'k strikken met 'n penloeksie
- strikken: haas of knien te strikken (Koekange)
- strikken: Ik kom je vanaovend nog even strikken met je verjaordag (Dalen)
- strikken: Doe kans mie wal een paar sökke strikken (Nieuw Schoonebeek)
- strikken: Die laoge garven moej gaon strikken (Zweelo)
- verbaol: In het verbaol stun dat e strikken zet har (Eext)
- vertuten: strikken en vertuten
- viseteren: Wanneer een streuper in het veld leup, dan worde hij wel ies viseteerd, of e ok strikken in de buse (Pesse)
- voorlok: Ik maak die petriezen voorlok en met drie dagen zet ik strikken (Sleen)