U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stuiter"
Resultaten 1 - 10 van 10
- bamschieten: Met de stuiter mussen wij bomschieten (Dwingelo)
- bommen I: Bommen is met een iezern stuiter knikkers
- knaster(d): Een knaster is een gebloemde glaezen stuiter (Dwingelo)
- kul: 'k Gao mit mien stuiter in de kul liggen (Diever)
- riegen I: Met paosen zetten wij neuten op een lange rij. Dan met een iezern stuiter er an langes rollen. Dat n (Beilen)
- streepgooien: Met streepgooien weur een stuiter gebruukt (Schoonlo)
- stuiter: Met een glaozen stuiter gungen ze vrouger wel knikkern (Vries)
- stuiter: Een stuiter of botter was
- stuiter: Ien stuiter ruilen veur vief knikkers? (Klazienaveen)
- tikken: Tikken is mit een stuiter een aander raken (Hollandscheveld)