U zocht voorbeeldzinnen met daarin "suf"
Resultaten 1 - 4 van 4
- opwakkern: Hij was arg suf, maor nao een paar borrels wakkerde hij weer op (Elim)
- suf: Ik prakkezeer mij suf, woor ik het laoten heb (Dalen)
- suf: Hij is nog neit goud bij, hij is te suf (Eelde)
- suf: Ik veule mij een beetie suf (Kerkenveld)