U zocht voorbeeldzinnen met daarin "tandarts"
Resultaten 1 - 11 van 11
- kroen: De tandarts hef mie 'n kroon op dei koeze zet (Barger Oosterveld)
- metlopen: Het kan oe mitlopen in de wereld, maor aj bij de tandarts zit en die hoeft niet te boren, dan is het (Hollandscheveld)
- plomberen: De tandarts hef dei koeze ok plombeerd (Bov)
- schaorend: Hij gunk schaorend hen de tandarts (Havelte)
- tandarts: Ik heb zo'n koezenzèer. Morgen gao ik hen de tandarts (Zwinderen)
- tandarts: Die tandarts hef mij honds behandeld (Norg)
- tandenbörstel: De tandarts schreef mij een andere tandenbörstel veur (Klazienaveen)
- verdoven: Veur as de tandarts de koeze trekt, giet ie hum eerst verdoven (Elim)
- vinnig: De tandarts dee mij vinnig zeer (Ruinerwold)
- zenuw: De tandarts raakte een
- zien I: ...da'k hen de tandarts moet (Valthe)