U zocht voorbeeldzinnen met daarin "toedoen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- toedoen I: Deur zien toedoen is het nog goed of elopen (Ruinen)
- toedoen II: Ik zal je de schèer wal even toedoen (Zweelo)
- toedoen II: Hie möt nog wat toedoen, aans kan e niet bestaon
- toedoen II: IJ moet de deur toedoen (Dalen)
- toedoen II: Aj de kinder hen bedde brengt, moej ze goed toedoen