U zocht voorbeeldzinnen met daarin "tol"
Resultaten 1 - 7 van 7
- optillen: Hai tol zien bainen nait op, stroekelde en vuil deur de glaozen deure (Valthermond)
- sok I: De tol luup op sokken
- tol I: Vrouger waren er tollen in de gemeinte en mus je tol betaolen (Roden)
- tol I: Vrogger muj op hielwat wegen nog tol betalen, aj der langs wolden (Weerdinge)
- tol I: Zie hebt een zwaore tol betaald
- tolbaos: De tolgaorder pachtte de tol van de gemeinte (Roderwolde)
- triezeln: De tol triezelt in het rond (Padhuis)