U zocht voorbeeldzinnen met daarin "tollen"
Resultaten 1 - 4 van 4
- glazenwupper: Aj mit een glaezenwupper an het tollen waren, mus ie wel uutkieken, aanders sprung hij oe deur de ro (Wapse)
- tol I: Vrouger waren er tollen in de gemeinte en mus je tol betaolen (Roden)
- tollen: Tegenwoordig kunt de kinder niet meer op de straot tollen (Zwinderen)
- tollen: Tollen deden wij vroeger bij de schoele (Weiteveen)