U zocht voorbeeldzinnen met daarin "tonten"
Resultaten 1 - 15 van 15
- bel I: Het waren allemaole tonten en bellen (Vledder)
- haan: aans kregen ze wat um de tonten (Sleen)
- nust: Het is niks as nusten en tonten (Eelde)
- nusten: Zij döt niks liever as nusten en tonten
- tont: Hij har niks as tonten um de hoed (Hoogeveen)
- tont: Der hungen van die tonten smeer under an de auto
- tont: Hij kreeg daor goed wat op de tonten (Wapse)
- tont: um de tonten
- tont: Het waren allemaole tonten en bellen (Vledder)
- tont: De kleraozie höng hum an bellen en tonten um het lief (Westerbork)
- tont: Vleisofval, dat bint tonten en vellen (Wapserveen)
- tont: Ofgesleten knikkers bint tonten (Hollandscheveld)
- tonten: Die zit altied an te tonten
- tonten: Knutseln is wat terechtmaken, tonten is wat meer nèeiwark (Odoorn)
- tonten: Een scheur wat an mekaor tonten (Anderen)