U zocht voorbeeldzinnen met daarin "tuitel"
Resultaten 1 - 4 van 4
- tuitel I: Die vase, dat is een echte tuitel (Havelte)
- tuitel I: Daor hej een hiele tuitel op de wagen
- tuitel I: Wat hej daor ja een hoge tuitel van maokt
- tuitelig: Dat koppie is zo tuitel, dat giet maorzo understeboven (Beilen)