U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vèers"
Resultaten 1 - 3 van 3
- heunen I: Dat zal je nog heunen, daj die vèers niet koft hebt (Sleen)
- lappen: De vèers lapt al mooi (Sleen)
- vèers: Wat hej daor een mooie vèers lopen; hej hum al bij de bolle had? (Beilen)