U zocht voorbeeldzinnen met daarin "varen"
Resultaten 1 - 10 van 10
- boksloot: Een boksloot is hier een ziedsloot van een wieke, zo bried dat er een bok in kan varen (Hoogeveen)
- del I: Ie kunt zovake aover dezölde stee varen mit de wagen, daj een delle aoverholdt (Ruinerwold)
- heufd: Het schip is tegen het heufd van de brogge varen (Geesbrug)
- linnenwagen: Het was een hiel ende varen met de linnewagen hen Roldermarkt (Zwiggelte)
- memmetaol: Hie lat zien memmetaol morzo niet varen (Sleen)
- praom II: Praomen kunt varen in ondiep water (Schoonebeek)
- pullevaarder: De pullevaarder begunde 's morgens um zes ure te varen (Elim)
- schip: Aj ien keer in het schip zit, meuj varen (Padhuis)
- vaarboom: varen
- vlotbrugge: Een vlotbrugge lig op een bok of zo, die aj varen kunt; die weur zo van de iene naor de aandere kaan (Zuidwolde)