U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vegen"
Resultaten 1 - 10 van 10
- harken: Wat woj? Vegen of harken? (Sleen)
- heiden II: Veur het vegen bruuk ik een heiden bessem (Eext)
- ofvegen: Aj zelf een snotneuze hebben, muj niet preberen een aander de neuze of te vegen
- regen I: Buien kunj nait met bemuien, maor een slichte regen mouj je naor hoes tou vegen (Zuidlaren)
- riesbessem: Met een riesbessem moej vlak vegen en ij moet hum aaid met de bessem umhoog tegen de muur zetten en (Sleen)
- snötneus: *Aj zelf een snotneuze hebben, muj niet preberen een aander de neuze of te vegen (Meppel)
- spinne(n)scheersel: Mit de ragebol kuj mooi de spinnenscheersels van de zolder vegen (Barger Oosterveld)
- vegen: IJ moet even de straot vegen (Oosterhesselen)
- vegen: Dat peerd kan vinnig achteroet vegen
- vloerbessem: De vloerbessem was um het zand in de kamer an te vegen (Sleen)