venster -s, het, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: vèenster (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), veenster (Zuidwest-Drenthe Zuid), veinster (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. venster

    Hij ston de huile dag veur het vèenster te kieken (Emmer Erfscheidenveen)

    Opoe zat achter de gerdienties veur het vèenster (Beilen)

    Zie ook:
  2. Det lig gien boer in het veinster

    roet I, glas, raam

    Zie ook:
  3. raamluik aan de buitenkant(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Ie mut de veinsters dichte doen (Broekhuizen)

    Wij hebt de vèensters al dicht (Oosterhesselen)

    loek

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...