U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verbargen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- kruperig: Hie haar wat te verbargen, want hie dee zo kruperig (Balloo)
- verbargen: Dat spul mugt gien kinder bijkommen, dat moej gooud verbargen (Anderen)
- verbargen: Dat moej niet veur mekaor verbargen (Borger)
- verbargen: Hij hef niks te verbargen
- verbargen: Bij het wegverkrupertie möt de kinder heur verbargen