U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verbranden"
Resultaten 1 - 6 van 6
- geluk: Geluk hebben is waarm schieten en het gat niet verbranden (Borger)
- kniet: Kniet hulp goed veur het verbranden van onkroed in de haver (Barger Compascuum)
- umreuren: Reur um de brij/Ie zit er bij/En laot ze nog verbranden/Is dat gien grote schande (Hollandscheveld)
- verbranden: Even wat aolde pepieren verbranden (Hijken)
- verbranden: Doe de kachel maor lös, dan za'k het verbranden (Borger)
- vlamwatten: IJ kunden de rugge wal verbranden met die smerige vlamwatten (Sleen)