U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verdriegen"
Resultaten 1 - 3 van 3
- verdriegen: Aj een ei veur een eierpankoek opbakt, kuj hum verdriegen deur der beschuten deur te doen (Sleen)
- verdriegen: Gooi nog wat meel bij het zwienenvoor in, dan kunj het nog wat verdriegen (Oosterhesselen)
- verdriegen: Die kroegholder zal tegen de maark de jenever wel weer verdriegen (Roderwolde)