U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verkoop"
Resultaten 1 - 20 van 26
- anbelangen: Wat de verkoop van het huus anbelangt, daor mut de kiender mit over beslissen (Noordscheschut)
- andrager: Bij een publieke verkoop is degene, die de paander de
- anwiezen: Percelen holt anwiezen veur de verkoop (Stuifzand)
- bedingen: Ik verkoop oe de boerderij, maar beding er de tegelties uut (Stuifzand)
- bijbrengen: Der is aordig bij ebracht bij de verkoop (Zuidwolde)
- bijleggen: Ik heb der bij de verkoop van 't huus behoorlijk op moeten bijleggen
- gesmèerd: De verkoop lop gesmeerd, daor bint ze zo deur
- haan: Hanen heb wij niet/ Hennen verkoop wij niet/Kukens zit nog in de dop/En ij bint een lelijke dikkop (Oosterhesselen)
- handelaar: Ik verkoop mien jonge honden nait aan een handelaor (Emmer Compascuum)
- holtperciel: De paander mus de holtpercelen veur de verkoop anduun (Havelte)
- kapittel: Bij een verkoop leest de notaoris de kapittels veur (Drouwen)
- markschoon: Veur de verkoop mot die rogge markschoon wezen (Sleen)
- neilijk: Ze bunt er aordig neilijk naor de ofloop van de verkoop (Nijeveen)
- oetpaandern: Het uutpaandern döt hum alles mit de verkoop
- ofslag: Het was een verkoop met ofslag (Padhuis)
- opjagen: De pries opjaegen bij een verkoop (Padhuis)
- overhoefs: Dat peerd is overhoefs, dat verkoop ij an gieniene meer (Padhuis)
- paander: Op een publieke verkoop regelt hier de paander de verkoop (Havelte)
- poedel: Hie hef mooi de poedel oethangen met de verkoop van dat hoes
- striekgeld: Ze wolden op de verkoop nich beiden, der zat gien striekgeld an (Barger Oosterveld)