U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verlegen"
Resultaten 1 - 20 van 21
- glad: Hij was er glad met verlegen (Klazienaveen)
- holding: Hie wet zuk gien holding te geven, hie is drekt verlegen met de handen (Sleen)
- onbedwungen: Dat wichtien is wal verlegen, mor zie giet onbedwungen hen 't schoel (Sleen)
- prootien: Hij zit nooit om ein praotje verlegen (Emmer Erfscheidenveen)
- schier: Hij was er schier met verlegen, met dat wicht (Wijster)
- steil: Hij was er steil met verlegen (Hijken)
- steilweg: Hij was er steilweg verlegen met (Sleen)
- toeverdaans: Ze wörden der toeverdan met verlegen
- verlegen: Die ziede is verlegen
- verlegen: Dat zakkie kalk is verlegen (Kerkenveld)
- verlegen: Een verlegen nust met eier (Zwinderen)
- verlegen: Dat is verlegen gras, der zit gien kleur meer op (Eext)
- verlegen: Dat kleine maagien van de buurvrouwe is aordig verlegen (Havelte)
- verlegen: Ik weur met mijzölf verlegen, toen het zo störmde
- verlegen: Dat mannegie is neit verlegen
- verlegen: Hie kreeg een röt bij de boks in, wat was dat kèreltien verlegen
- verlegen: Wij waren (dood)verlegen um een paar kan pietreulie (Oosterhesselen)
- verlegen: Die knuppel is ok altied met ondeugde verlegen
- verliggen: Ik heb mij verlegen, te lang op ene zied elegen (Fluitenberg)
- verliggen: Ik heb mij verlegen (Elim)