U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verleuren"
Resultaten 1 - 20 van 39
- achterhek: Hij had onderweg het achterhekke verleuren (Wapserveen)
- angeven: Aj wat verleuren hebt, kuj het angeven (Wapse)
- apporteur: Ik heb vertrouwen in mien jachthond, een reuzen verleuren apporteur
- boksembuus: Hie hef zien mes verleuren, hie had een gat in de boksembuus (Weerdinge)
- botsen I: Ie botsten maor raek en verleuren het hiele spul (Smilde)
- Christus: *As Christus is geboren, hef de knol zien smaak verleuren (Ruinen)
- erpeldoppien: IJ hadden de erpeldoppies vaak verleuren, die gungen je dan van de vingers of (Oosterhesselen)
- galpen: As een kuken de klok verleuren hadde, dan luup e te galpen (Sleen)
- gat: Wij hebt het halve gat van de ploeg verleuren (Oosterhesselen)
- gezicht I: Ik heb hum oet het gezicht verleuren (Buinen)
- goed I: Zien geld en goed hef e verleuren (Schoonebeek)
- haand: Hej je handen verleuren?
- hart I: Ik heur, hij hef daor zien hart verleuren (Beilen)
- hoop I: Zunder hoop is alles verleuren (Hijken)
- keuning: Waor niks is, hef zölfs de koning zien recht verleuren (Hoogeveen)
- koopbewies: Ik heb het koopbewies verleuren (Erica)
- kroet: Hij hef al zien kruut verleuren
- moed: Moed verleuren is al verleuren (Stieltjeskanaal)
- naozik: Hij was al zien knikkers verleuren, der zat een gat in de naodzak van de broek (Broekhuizen)
- niksnut: Dat is zo'n niksnut, daor is niks an verleuren as die weggiet (Geesbrug)