U zocht voorbeeldzinnen met daarin "verstaft"
Resultaten 1 - 4 van 4
- nèeigaoren: Dat nèeigaoren kun wal verstaft weden, het brek ieder keer (Sleen)
- slaop I: Ien dat holt zit de slaop ien, dat is verstaft (Fluitenberg)
- verstaft: De fietsbanden waren verstaft (Zwinderen)
- verstaft: Het goed lag verstaft in de kast (Westerbork)